Wat als je vastloopt? Bij ontbrekende informatie, tegenstrijdige bevindingen of complexe problematiek is collegiale samenwerking en consultatie cruciaal. In deze werkvorm oefen je daarmee via een concrete casus en intervisie met de incidentmethode.
Werkvorm
Doel
In een veilige setting ervaringen uitwisselen over situaties waarin je vastliep bij diagnostiek. Deelnemers ontdekken hoe ze consultatie, samenwerking en andere bronnen gericht kunnen inzetten om alsnog tot een zorgvuldige en gedeelde diagnose te komen.
Benodigdheden:
- Stiften en een flip-over of (online) whiteboard
- Pen en papier voor deelnemers
Tijdsindicatie:
± 60–90 minuten (flexibel in te delen, afhankelijk van de groepsgrootte en het aantal casussen)
Eventuele voorbereiding
Vraag deelnemers vooraf een casus te bedenken waarin ze vastliepen bij diagnostiek.
Stappenplan
Stap 1 Gezamenlijk kaderen (15-20 minuten)
Bespreek gezamenlijk de vraag: ‘Wat kan je doen als je vastloopt bij diagnosticeren?’
Voorbeelden uit de zorgstandaard Diagnostiek:
- Overleg en consultatie vragen (bijv. MDO, intervisie).
- Informatie door collega op een andere manier verzamelen (non-verbale methoden, observatie).
- Aanvullende diagnostiek aanvragen bij een collega met specifieke expertise (psychologisch, psychiatrisch, somatisch, systeemgericht).
- Afstemmen met de patiënt en naasten over vervolgstappen.
Stap 2 Werken met de incidentmethode (40-60 minuten)
- Werk in kleine groepjes van 3–6 deelnemers.
- Kies 1 of 2 casussen waarin iemand vastliep bij diagnostiek.
- Volg de incidentmethode stap voor stap:
Stap 3 Afronding (5 minuten)
- Formuleer ieder een inzicht die je hebt opgedaan vandaag.
Een casusvoorbeeld
Een 36-jarige vrouw wordt verwezen naar de GGZ vanwege terugkerende periodes van angst en somberheid. Ze heeft moeite met sociale contacten en ervaart chronische vermoeidheid. De vrouw heeft een complexe voorgeschiedenis met een trauma in de jeugd, wat mogelijk een rol speelt in haar huidige klachten. Tijdens de intake geeft ze aan zich vaak “in de war” te voelen over haar emoties en gedrag, maar heeft moeite om specifieke situaties te benoemen die haar angsten of somberheid triggeren.
Al in het eerste gesprek ontstaat twijfel: gaat het om een angststoornis, een depressieve stoornis, of spelen dissociatieve klachten door het trauma mee? Omdat de patiënt moeite heeft om concrete symptomen te verwoorden, blijft de diagnostische vraag onduidelijk en wordt het lastig onderscheid te maken. Het proces loopt vast doordat ze zich moeilijk kan openstellen, waardoor professionals onvoldoende informatie verzamelen. De vraag rijst of verder diagnosticeren in dit stadium zinvol is, gezien de onduidelijkheid en de mogelijke belasting voor de patiënt.